2018-11-21

Polystyreen

De polystyreenplaat wordt verreweg het meest toegepast. Door zijn geringe gewicht is deze plaat eenvoudig te verwerken. Er zijn zowel stompe platen als platen met een randprofiel (vanaf een plaatdikte van 30 mm). Belangrijkste vormen van randprofilering zijn de sponning- of de ‘messing- en groef’plaat. Uit isolatie- of vochttechnisch oogpunt is een randprofilering niet noodzakelijk. Randprofilering is door een ongunstiger materiaalverbruik duurder. Zeker bij dunne systemen is een vlakke ondergrond belangrijk. Door gebruik te maken van platen met een randprofilering wordt deze vlakheid verkregen zonder dat het oppervlak geschuurd hoeft te worden. Bij kleine gevelvlakken met bijv. veel penanten vervalt dit voordeel omdat, door het op maat snijden van de plaat, het randprofiel vervalt.

In de meeste gevallen is een relatief goedkope en lichtgewicht geexpandeerd polystyreen (EPS) PS 15 *)  plaat voldoende. Ook de PS 20 *) plaat wordt in de praktijk veel toegepast. Onder het maaiveld verdient een diffusiedichtere plaat, bijv. van geextrudeerd polystyreen (XPS), de voorkeur.

*) PS 15 en PS 20 zijn oudere, maar nog veel gebruikte, benamingen.

Al lang geleden is men overgestapt van de aanduiding met de volumieke massa als kenmerk naar de druksterkte als kenmerk. De naam EPS 60 kwam in de plaats voor PS 15, PS 20 werd EPS 100, EPS 150 werd de naam voor PS 25, EPS 200 voor PS 30 en EPS 250 voor PS 35

Daarbij staat 60 en 100 voor de druksterkte bij 10% vervorming.

Aan platen voor buitengevelisolatie worden strengere eisen gesteld (zie de ETAG004 en BRL’s). Dit vind je terug op de codering voor die platen meestal door de toevoeging WDVS (wat staat voor Warmedam Verbund Systemen = Duits voor buitengevelisolatie). Daarbij wordt dan vaak de lambadawaarde als typeaanduiding gegeven. Bijvoorbeeld EPS040 WDVS heeft dan de lambadawaarde 0,040.

Dit om het makkelijk te maken…..